Het concurrentiebeding was het afgelopen jaar veelvuldig onderwerp van gerechtelijke procedures. De arbeidsmarkt biedt werknemers volop mogelijkheden, terwijl een concurrentiebeding die mogelijkheden juist beperkt. Reden voor werknemers om hun bedingen aan een rechter voor te leggen. In veel van deze procedures moet de rechter een afweging maken tussen de belangen van de werkgever bij handhaving van het concurrentiebeding en de belangen van de werknemer bij een vrije arbeidskeuze. Hoog tijd om te bekijken hoe rechters in recente uitspraken omgaan met concurrentiebedingen en welke elementen een rol spelen bij de belangenafweging.
Wettelijk kader
De wet biedt onder voorwaarden de mogelijkheid voor een werkgever om, ter bescherming van het bedrijfsdebiet, met een werknemer een concurrentiebeding overeen te komen. Een werknemer die zijn concurrentiebeding wenst aan te vechten, kan in kort geding schorsing van het beding vorderen en in een bodemprocedure vernietiging. Gehele of gedeeltelijke vernietiging of schorsing van een concurrentiebeding kan plaatsvinden indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. Wegen de belangen van de werkgever bij handhaving van het beding zwaarder dan de belangen van de werknemer, dan zal de rechter het beding in beginsel handhaven.
Let op, de belangenafweging en eventuele vernietiging/schorsing komt alleen aan bod bij een rechtsgeldig concurrentiebeding. Indien de functie van een werknemer wordt gewijzigd en deze wijziging van zo ingrijpende aard is dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken, moet, zo blijkt uit de AVM-arresten van de Hoge Raad, het concurrentiebeding opnieuw overeengekomen worden om van een rechtsgeldig concurrentiebeding te kunnen spreken. Bespreking van het zogenoemde “zwaarder drukken criterium” gaat de reikwijdte van deze blog echter te buiten. Mocht u vragen hebben over dit onderwerp, dan kunt u contact met ons opnemen en vertellen wij u hier graag meer over.
Belangenafweging
Zoals gezegd, beoordeelt de rechter bij (gehele dan wel gedeeltelijke) vernietiging of schorsing van het concurrentiebeding of in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever – bescherming van het bedrijfsdebiet –de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. Aan de kant van de werkgever speelt bijvoorbeeld de vrees voor benadeling een rol, doordat de werknemer kennis heeft van bedrijfsgeheimen of persoonlijk contact heeft gehad met klanten van de werkgever en daarmee een zakelijke relatie heeft opgebouwd. Aan de zijde van de werknemer gaat het bijvoorbeeld om meer doorgroeimogelijkheden en/of een forse salarisvooruitgang bij de concurrent. Het hangt geheel van de omstandigheden van het geval af in wiens voordeel de belangenafweging uitvalt. Aan de hand van drie uitspraken die in het tweede half jaar van 2021 zijn gewezen, zal hieronder nader worden ingegaan op de belangenafweging. Lees hieronder verder voor de jurisprudentie.
Concurrentiebeding geschorst:
Rechtbank Rotterdam 13 augustus 2021
Deze zaak draait om een havenmedewerker die sinds 6 december 2010 bij de werkgever in dienst is. De medewerker heeft zelf ontslag genomen en schendt volgens zijn werkgever het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst. De werkgever start vervolgens een procedure waarin hij, kort gezegd, vordert de medewerker te verbieden het concurrentiebeding te schenden. De medewerker vordert op zijn beurt schorsing van het concurrentiebeding.
De rechter komt toe aan een belangenafweging en concludeert dat de medewerker onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. Aan de zijde van de werkgever weegt de rechter mee dat de medewerker gedurende een lang dienstverband veel kennis heeft opgebouwd van de interne processen van de werkgever en hij een goede relatie heeft met klanten van de werkgever. De werkgever heeft volgens de rechter dus wel degelijk belang bij handhaving van het beding, maar de rechter is ook van mening dat het geheimhoudingsbeding de werkgever voldoende bescherming biedt. Aan de zijde van de medewerker acht de rechter het van belang dat de medewerker geen mogelijkheden had tot promotie of salarisverhoging bij de betrokken werkgever, hetgeen bij de nieuwe werkgever wel het geval zou zijn. Verder is het concurrentiebeding dusdanig ruim geformuleerd dat het de medewerker gedurende één jaar verboden is in heel Nederland een soortgelijke functie uit te oefenen. Deze belangen van de werknemer wegen volgens de rechter dus zwaarder dan de belangen van de werkgever als gevolg waarvan de rechter het concurrentiebeding schorst.
Verzoek vernietiging afgewezen:
Rechtbank Noord-Holland 7 oktober 2021
In deze zaak gaat het om een fitnessinstructeur die op 16 juli 2018 bij een grote fitnessketen in dienst is getreden. Met ingang van 1 augustus 2020 heeft hij zijn dienstverband opgezegd en is vervolgens personal training gaan geven vanuit zijn eigen onderneming. Dit deed hij onder meer voor een directe concurrent van zijn voormalig werkgever. De werkgever is een procedure gestart en verzoekt onder meer voor recht te verklaren dat de werknemer gebonden is aan het concurrentiebeding.
De rechter komt tot de conclusie dat de belangen van de werkgever bij handhaving van het concurrentiebeding het zwaarst wegen. De rechter overweegt daartoe dat de werknemer over bepaalde kennis en informatie beschikt waarmee hij een directe concurrent van de werkgever een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel kan bezorgen. Voorts weegt de rechter mee dat de werknemer door de werkgever meerdere keren promotie aangeboden is. Dat de werknemer benadeeld wordt door het concurrentiebeding en wordt beperkt in hetgeen hij na zijn dienstverband wilde doen, is aannemelijk, maar onvoldoende grond voor vernietiging van het concurrentiebeding. Het concurrentiebeding blijft daarom in stand.
Gedeeltelijke vernietiging concurrentiebeding:
Rechtbank Amsterdam 30 november 2021
Deze zaak ziet op een sales werknemer die een aanbod van een directe concurrent van zijn werkgever heeft geaccepteerd om aldaar te komen werken. De werkgever houdt de werknemer aan het concurrentiebeding, als gevolg waarvan de werknemer een kort geding begint. Hij vordert het concurrentiebeding geheel dan wel gedeeltelijk te schorsen.
Na weging van de belangen, komt de rechter tot de slotsom dat het concurrentiebeding gedeeltelijk dient te worden geschorst in die zin dat deze vijf maanden in plaats van twaalf maanden geldt na uitdiensttreding. Aan de zijde van de werkgever weegt de rechter mee dat hij actief is in een sterk ontwikkelende markt en de werknemer vanuit zijn functie betrokken is geweest bij concurrentiegevoelige projecten en ontwikkeling van nieuwe producten. Vaststaat dat de werknemer zijn nieuwe werkgever hierdoor een concurrentievoordeel verschaft. Echter onder meer vanwege het korte dienstverband van de werknemer, het substantiële hogere inkomen dat hij zal genieten bij de concurrent en het feit dat door de sterk fluctuerende markt kennis en informatie snel veroudert, beperkt de rechter het concurrentiebeding in tijd.
Conclusie
De hierboven besproken zaken tonen aan dat het rechtsgeldig overeenkomen van een concurrentiebeding niet zonder meer betekent dat deze in een procedure (geheel) overeind blijft. De rechtspraak is zeer casuïstisch en er kunnen vele belangen een rol spelen.
Heeft u vragen over de formulering van een concurrentiebeding of wordt u geconfronteerd met een werknemer die zijn/haar concurrentiebeding overtreedt dan wel aanvecht? Neem dan contact op met onze specialisten arbeidsrecht mr. Robbie Leyten of mr. Willemijn Bos.