Terug naar blogs

Verevenen bij planologisch voordeel: veel makkelijker dan het lijkt!

Verevenen bij planologisch voordeel: veel makkelijker dan het lijkt!
3 oktober 2019
|
Blogs

Verevenen bij planologisch voordeel: veel makkelijker dan het lijkt!

Op  28 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een interessante uitspraak gedaan over de mogelijkheid tot bovenplanse verevening op grond van artikel 6.24, eerste lid, onder a, van de Wet Ruimtelijke ordening (de Wro). Dit artikel maakt het voor overheden mogelijk om een anterieure overeenkomst te sluiten en een financiële bijdrage te vragen voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten het exploitatiegebied. Voorwaarde is wel dat dit gebeurt op basis van een vastgestelde structuurvisie, waarin is opgenomen voor welke ruimtelijke ontwikkelingen de gevraagde financiële bijdrage zal worden aangewend.

In de uitspraak verduidelijkt de Afdeling de anterieure overeenkomst op twee belangrijke punten. In de eerste plaats maakt de Afdeling duidelijk dat het onder voorwaarden is toegestaan om een gevraagde bestemming te weigeren indien geen anterieure overeenkomst wordt gesloten. Er is dan geen sprake van zogenaamde betaalplanologie. Ten tweede geeft de Afdeling aan dat de compenserende maatregelen die door een bovenplanse vereveningsbijdrage worden gefinancierd in een ‘iets verwijderd verband’ mogen staan van het planologische nadeel en dat niet vereist is dat deze maatregelen zijn terug te leiden naar maatregelen in het plangebied zelf. Tenslotte bevestigt de Afdeling wederom dat een anterieure overeenkomst ex. artikel 6:24 Wro ook kan worden gebruikt wanneer alleen sprake is van gewijzigd gebruik en dus niet van bouwen.

Bestemmingsplan ‘Buitengebied Mulligen’

De uitspraak van de Afdeling is gedaan naar aanleiding van het vaststellen van het bestemmingsplan “Buitengebied, Mulligen” door de raad van de gemeente Oldebroek. Dit bestemmingsplan ziet onder andere op recreatieterrein Mulligen, waar veel recreatiewoningen in strijd met het bestemmingsplan permanent worden bewoond. De gemeente heeft met 38 van de 44 woningeigenaren op het park een anterieure overeenkomst gesloten. Krachtens deze overeenkomst betaalden de eigenaren een onder meer een financiële bijdrage aan de gemeente ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen buiten het exploitatiegebied, waarna de gemeente hun recreatiewoningen een permanente woonbestemming gaf in het bestemmingsplan.

Verhaal ex art. 6.24 Wro

De mogelijkheid om in een anterieure overeenkomst afspraken te maken over bovenplans verevenen  is neergelegd in artikel 6.24, eerste lid onder a van de Wro. Wanneer er sprake is van verhaal in het kader van grondexploitatie kunnen burgemeester en wethouders de financiële bijdrage van particuliere grondeigenaren aan ruimtelijke ontwikkelingen elders in een privaatrechtelijke overeenkomst regelen. Voorwaarde is wel dat dit gebeurt op basis van een vastgestelde structuurvisie en dat er samenhang is met de ontwikkeling in het exploitatiegebied.

Structuurvisie

Aan die voorwaarde was in dit geval voldaan, de gemeente Oldebroek heeft in 2017 de structuurvisie “Permanente bewoning recreatiewoningen 2018” vastgesteld. Dat was overigens een thematische structuurvisie van slechts 11 pagina’s. In de structuurvisie is, kort gezegd, opgenomen dat de eigenaar van een recreatiewoning om een bijdrage kan worden gevraagd ter compensatie van het verlies van een recreatief object. De bijdrage komt terecht in de gemeentelijke recreatievoorziening (fonds) waaruit het toeristisch-recreatief product van de gemeente in functioneel, kwalitatief en/of economisch opzicht wordt verbeterd of verstevigd, aldus de structuurvisie. Als concrete maatregelen worden genoemd de aanleg van nieuwe fietspaden, een belevingspad, toeristische voorzieningen zoals zitbanken langs fietspaden, een ruiterroutenetwerk, verbetering van toeristische bebording, compensatie verlies bosareaal Mulligen en de versterking van de beleving van landgoederen voor toerisme en recreatie. Uit de structuurvisie blijkt ook dat het mogelijk is om uit het fonds subsidies te verstrekken voor functionele recreatieve doeleinden.

Onvoldoende samenhang?

Een van de permanente bewoners van het recreatiepark weigerde een overeenkomst te sluiten en zijn woning kreeg daarom niet de door hem gewenste permanente woonbestemming. In zijn bezwaar wees de bewoner erop dat er onvoldoende samenhang is tussen de door hem gewenste woonbestemming en de gevraagde vereveningsbijdrage. De compenserende maatregelen die worden genoemd in de structuurvisie zijn immers niet terug te leiden naar maatregelen in het gebied zelf, dus een verband met de vereveningsbijdrage ontbreekt, aldus de bewoner.

‘Iets verwijderd verband’ is toegestaan

De Afdeling gaat daar niet in mee en oordeelt dat niet is vereist dat “de compenserende maatregelen die worden genoemd in de structuurvisie terug te leiden zijn naar maatregelen in het plangebied zelf”. Omdat de compenserende maatregelen niet in het plangebied zelf hoeven terug te keren, faalt het betoog van de bewoner en komt de Afdeling tot de conclusie dat er hier wel degelijk sprake is van voldoende samenhang tussen de compenserende maatregelen uit de structuurvisie en het planologisch nadeel dat bestaat uit het verlies van een recreatiewoning. De Afdeling overweegt als volgt:

Gelet op de structuurvisie bestaan de uit de vereveningsbijdragen te bekostigen compenserende maatregelen uit de verbetering of versteviging van het toeristisch-recreatief product van de gemeente in functioneel, kwalitatief en/of economisch opzicht. In de structuurvisie zijn de onder 5.6 genoemde concrete maatregelen vermeld. Weliswaar staan een of meer van die maatregelen in een iets verwijderd verband van het planologisch nadeel, maar de vereiste samenhang is in dit geval nog aanwezig.

Al met al is het oogmerk van de gevraagde vereveningsbijdrage om zeker te stellen dat een woonbestemming voor de recreatiewoning van [appellant sub 1] wordt gecompenseerd door het realiseren van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in de gemeente. Naar het oordeel van de Afdeling ligt daarom een ruimtelijk motief aan het beleid ten grondslag.”¹

Wanneer de samenhang tussen de compenserende maatregelen en de gevraagde bijdrage ontbreekt wordt in deze uitspraak niet helemaal duidelijk. De Afdeling wijst er op dat de compenserende maatregelen gericht zijn op het verbeteren of verstevigen van het toeristisch-recreatief product van de gemeente. Het lijkt dan ook op dat het verdwijnen van recreatiewoningen, waardoor de gemeente minder aantrekkelijk wordt voor toeristen, mag worden gecompenseerd door andere maatregelen die het toerisme in de gemeente versterken, ook als die maatregelen buiten het plangebied worden uitgevoerd. Doordat het toerisme/recreëren hier de bindende factor is, is dat waarschijnlijk de reden dat de Afdeling oordeelt dat er sprake is van voldoende samenhang.

Geen betaalplanologie

Een ander belangrijk punt van de uitspraak ziet op het begrip ‘betaalplanologie’. Bij de invoering van artikel 6.24 Wro heeft de wetgever expliciet opgemerkt dat het creëren van de mogelijkheid om te contracteren over bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen niet mag worden afgeleid dat het mogelijk zou zijn om planologische wijzigingen te verkopen. De publiekrechtelijke besluitvorming en afweging van verzoeken om planologische medewerking dienen telkens plaats te vinden op basis van planologische overwegingen.² De gemeente mag met andere woorden niet aan betaalplanologie doen. Bestemmingswijzigingen mogen niet worden verkocht om op die manier aan geld te komen, er moet sprake zijn van een relevant ruimtelijk motief.

In onderhavige zaak moesten de eigenaren van de recreatiewoningen een vergoeding betalen aan de gemeente, anders zouden zij geen permanente woonbestemming krijgen. Is dat dan een vorm van betaalplanologie en dus verboden? De Afdeling vindt van niet en overweegt als volgt:

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 1] gewenste woonbestemming zonder een vereveningsbijdrage leidt tot een planologische verslechtering. Weliswaar bestaat er op dit moment feitelijk een overcapaciteit aan het type recreatiewoningen met de leefstijl rustig groen, maar dat brengt niet met zich dat de raad was gehouden om in een woonbestemming te voorzien. De raad heeft zich namelijk in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het behoud van de recreatiebestemming ook in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarmee wordt het belang gediend dat de raad hecht aan het op peil blijven van de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente en is het verlies van recreatiewoningen als een planologisch nadeel te beschouwen, een nadeel dat de raad kan aanvaarden mits daartegenover een vereveningsbijdrage wordt gesteld.”³

Het weigeren van een permanente woonbestemming, zonder dat daar een vergoeding voor wordt betaald, wordt hier verbonden aan de ruimtelijke kwaliteit. Het verdwijnen van recreatiewoningen zorgt voor planologisch nadeel dat alleen gecompenseerd wordt als daar een bijdrage van de bewoner tegenover staat, aldus de Afdeling. Dat brengt met zich mee dat de gemeente mag weigeren om een bestemming te verlenen als daar geen vergoeding voor wordt betaald, van betaalplanologie is dan geen sprake.

Dat is goed nieuws voor overheden die gebruik willen maken van de anterieure overeenkomst in artikel 6.24 Wro. Zij kunnen met deze uitspraak in de hand een bestemmingswijziging weigeren indien daar geen vereveningsbijdrage tegenover staat

Omgevingswet

Het sluiten van de anterieure overeenkomst is overigens ook mogelijk onder de nieuwe Omgevingswet. Hoewel deze mogelijkheid in eerste instantie uit het wetsvoorstel werd geschrapt, is de wetgever daar in de Nota van Wijziging op teruggekomen. Reden daarvoor is de in de praktijk bestaande behoefte om buiten het kostenverhaal om een overeenkomst te sluiten over een financiële bijdrage voor ontwikkeling van een gebied.

De nieuwe regeling is neergelegd in artikel 13.22, eerste lid, van de Omgevingswet en luidt als volgt:

Het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen in een overeenkomst over bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten bepalingen opnemen over financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied op basis van een omgevingsvisie of programma.

De structuurvisie is in dit artikel verdwenen. De oorzaak is de nieuwe Omgevingswet, daar wordt de structuurvisie vervangen door de omgevingsvisie en dat gebeurt dus ook in dit nieuwe artikel. Welke activiteiten precies in de algemene maatregel van bestuur worden opgenomen wordt niet duidelijk in de Nota van Wijziging. Wel wordt opgemerkt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ontvangen bijdragen alleen kunnen worden besteed voor de aanleg van maatschappelijke functies en voor de uitvoering van reconstructies in het stedelijk en landelijk gebied.

Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met onze specialisten.

Voetnoten

  1. ABRvS, 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2950, r.o. 5.8.
  2. Kamerstukken II, 2004/2005, 30218, nr. 3, blz. 24-25.
  3. ABRvS, 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2950, r.o. 5.7.
  4. Kamerstukken II 2018/2019, 35 133, nr. 5, p. 2/3.
Bericht delen op linkedin

Meer weten? Neem contact op met een van onze specialisten.

Gerelateerde nieuwsberichten

Al het nieuws

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief

Mis niets meer en meld u aan voor onze nieuwsbrief.

Velden met een * zijn verplicht

Ik geef toestemming dat TRIP Advocaten Notarissen mijn e-mailadres gebruikt voor het toesturen van de nieuwsbrief. U kunt meer lezen in ons Privacy en cookiesbeleid.

Terug naar blogs
Contact image

Contact

Als grootste juridische adviespraktijk van Noord-Nederland staan wij centraal bij onze cliënten Wij werken in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe (en ver daarbuiten) vanuit onze kantoren in Groningen, Leeuwarden en Assen.

Lees meer