Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4761
Relevantie
- In een bevoegdhedenovereenkomst kan een overheid afspraken maken over de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden;
- In dit geval zijn deze afspraken als inspanningsverplichting geformuleerd en is aansprakelijkheid uitgesloten indien op publiekrechtelijke gronden toch medewerking wordt onthouden;
- Gewijzigde inzichten en nieuwe ontwikkelingen kunnen meebrengen dat niet langer publiekrechtelijke medewerking hoeft te worden verleend;
- Ter kennisname door het college van burgemeester en wethouders aan de raad gezonden stukken leveren geen gerechtvaardigd vertrouwen op dat de raad akkoord zal gaan met een bestemmingswijziging;
- De inspanningsverplichting brengt niet mee dat een bestemmingsplan moet worden vastgesteld en verdedigd indien op goede gronde van de vaststelling kan worden afgezien;
- De uitsluiting van aansprakelijkheid omvat ook vorderingen op grond van het égalité-beginsel.
De zaak
Tussen een gemeente (Aalten) en marktpartijen is in 2009 een overeenkomst aangegaan (in 2012 aangevuld met nog twee overeenkomsten) over de verplaatsing van twee supermarkten. In deze overeenkomst zegt de gemeente haar medewerking toe aan de benodigde wijziging van het bestemmingsplan. Die verplichting is geformuleerd als een inspanningsverplichting. Daarbij is bepaald dat de gemeente haar publiekrechtelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden behoudt, geen sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming als deze verantwoordelijkheid eist dat de gemeente anders handelt. In dat geval is aansprakelijkheid voor de eventuele gevolgen uitgesloten, tenzij kan worden aangetoond dat de gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten.
Lange tijd gaat het goed. De gemeente kent alvast een bedrag toe voor verhuiskosten, neemt besluiten en bereidt een bestemmingsplanwijziging voor. Rond 2012 komt hierin een kentering omdat politiek verzet ontstaat en wordt gevreesd voor leegstand in het kernwinkelgebied indien de supermarkten worden verplaatst. Dit laatste wordt bevestigd door onderzoek. Het college van burgemeester en wethouders blijft het plan aanvankelijk verdedigen, maar stopt daarmee als duidelijk wordt dat het bestemmingsplan niet – zoals aanvankelijk beoogd – door de raad worden vastgesteld. Dat is voor de marktpartijen aanleiding om de gemeente aan te spreken wegens wanprestatie en onrechtmatige daad. De rechtbank wijst de vorderingen van de marktpartijen af en het gerechtshof komt tot hetzelfde oordeel.
Wat is interessant aan deze zaak?
Zaken over bevoegdhedenovereenkomsten komen vaker voor. Meestal speelt daarbij de vraag (i) of de overheid een resultaatsverbintenis of slechts een inspanningsverplichting op zich heeft genomen; en (ii) of aan die verplichting (eigenlijk steevast een inspanningsverplichting) voldoende invulling heeft gegeven. Tot zover niets bijzonders. In deze zaak komen echter ook enkele andere onderwerpen aan de orde.
Door de marktpartijen werd gesteld dat de gemeente het bestemmingsplan ondanks bezwaren daartegen in procedure had moeten brengen. Die redenering gaat niet op. Allereerst niet omdat de raad haar bevoegdheid om te beslissen heeft behouden en dus niet verplicht was om het bestemmingsplan vast te stellen ondanks haar eigen oordeel daarover. Daarnaast oordeelt het gerechtshof dat partijen anders gedwongen zouden worden kosten te maken, terwijl aannemelijk is dat het plan niet zal worden vastgesteld. Het laatste is een praktisch argument, het eerste lijkt mij altijd doorslaggevend te zijn. Het is en blijft uiteindelijk immers de raad die het bestemmingsplan (bij een provincie provinciale staten dat een provinciaal inpassingsplan) moet vaststellen en daarbij een eigen afweging mag maken.
De marktpartijen stelden ook dat vertrouwen was gewekt dat de raad het bestemmingsplan toch zou vaststellen door een brief die door het college aan de raad was gestuurd om wat meer zekerheid over de mogelijkheid van herinvulling te bieden. Daarover merkt het gerechtshof op dat deze brief slechts ter kennisname aan de raad was gestuurd en niet ter instemming. Daaraan kon niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de raad akkoord zou gaan met de gewenste bestemmingswijziging.
Een laatste punt dat opvalt, is dat de marktpartijen zich op het standpunt stelden dat de gemeente jarenlang had meegewerkt en die medewerking niet mocht staken zonder hen schadeloos te stellen. In feite komt dit neer op een beroep op nadeelcompensatie of het égalité-beginsel. De gedachte daarbij is dat ook een publiekrechtelijk rechtmatig besluit kan leiden tot een verplichting tot financiële compensatie of schadevergoeding, omdat de gevolgen voor een partij onevenredig zijn. Ook hier gaat het gerechtshof niet in mee. In de overeenkomst was namelijk bepaald dat de gemeente niet aansprakelijk is voor schade die wordt geleden als gevolg van het staken van de medewerking van de gemeente. Daaronder vallen naar het oordeel van het gerechtshof ook vorderingen op grond van het égalité-beginsel.
Vragen over een bevoegdhedenovereenkomst?
Uit deze zaak blijkt weer dat het van belang is om in een bevoegdhedenovereenkomst zorgvuldig vast te leggen waartoe een overheid zich verplicht. In deze zaak was dat het geval, werd door de gemeente ruimschoots invulling gegeven aan haar inspanningsverplichting, maar kwam zij daarop terug. Dat mag, als daarvoor een goede onderbouwing kan worden gegeven, op basis van gewijzigde inzichten en nieuwe ontwikkelingen. Van belang is ook dat het bestuursorgaan dat de uiteindelijke beslissing moet nemen, die vrijheid behoudt. De overheid dient er voor te waken dat die vrijheid niet door opgewekt vertrouwen wordt beperkt. Ten slotte, er moet rekening mee worden gehouden dat de vervolgdiscussie over schade zal gaan. Dat pleit voor een goede uitsluiting van aansprakelijkheid.
Heeft u vragen over deze uitspraak of heeft u andere vragen gerelateerd aan het bestuursrecht? Neem dan contact op met één van onze branchespecialisten Overheid of laat uw vraag achter via onderstaand contactformulier.
Contactformulier
Velden met * zijn vereist