Relevantie:
- Beperking intern toezicht overheid bij stichtingen
Bij de Eerste Kamer is in behandeling het Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen (‘WBTR’ ). Dit wetsvoorstel, waarvan het eerste ontwerp dateert van 2014, leidt tot een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het wetsvoorstel heeft intussen een vorm waarin het naar algemene verwachting binnenkort van kracht zal worden. Alhoewel het wetsvoorstel breder van opzet is, is het met name van belang voor stichtingen. En dan vooral voor stichtingen die intern toezicht hebben, zoals bijvoorbeeld met een raad van toezicht of een raad van commissarissen (verschillende namen voor hetzelfde orgaan). En dat zijn er vele!
Ook overheden hebben nogal eens te maken met stichtingen, in de zin dat ze daarbij op de een of andere wijze bestuurlijk zijn betrokken. Er is dan nog wel eens behoefte aan enige vorm van toezicht op het bestuur. Vaak wordt dan gekozen voor het instellen van een raad van toezicht, maar er zijn ook andere mogelijkheden. Voor al deze vormen van intern toezicht op het bestuur van een stichting is het wetsvoorstel van belang. Vandaar dat we daaraan in deze nieuwsbrief aandacht geven.
Hoewel er – zoals gezegd – vele stichtingen met intern toezicht zijn, geeft de algemene stichtingswetgeving volgens het BW daarvoor tot dusverre geen regeling. Dat is wel het geval in sectorspecifieke wetgeving (zorg, onderwijs, volkshuisvesting), maar daarbij is ook de – eventuele – betrokkenheid van overheden in hoge mate wettelijk uitgekristalliseerd. Bij de vele andere stichtingen die intern toezicht hebben. wordt gebruik gemaakt van de ruimte die het BW – naar al vele decennia algemeen wordt aangenomen – bij gebreke van deze regeling biedt.
Het wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen voorziet wat dit betreft echter in een op zichzelf welkome aanvulling van het BW, die meteen ook een aanscherping is. De ruimte en daarmee de vrijheid die er tot nu toe is bij de vormgeving van het intern toezicht, wordt namelijk ingeperkt. En dat is iets om rekening mee te houden.
Indien, zo bepaalt het wetsvoorstel, behoefte bestaat aan toezicht op “het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken”, dan moet dit worden opgedragen aan een raad van commissarissen (die volgens het wetsvoorstel – in aansluiting op de bestaande praktijk – ook raad van toezicht mag worden genoemd). Die raad van commissarissen moet bestaan uit “natuurlijke personen” (mensen), die zich bij hun taakvervulling richten naar “het belang van de stichting en de aan haar verbonden organisatie” en die moeten kunnen worden benoemd en ontslagen. Bij eerste lezing lijkt dit allemaal voor de hand te liggen, maar nadere overdenking leidt tot de conclusie dat het voor de praktijk belangrijke beperkingen met zich meebrengt.
Zo zal het om verschillende redenen niet meer mogelijk zijn het algemene toezicht voor de (betrokken) gemeente(n) op te dragen aan het College van B&W. Immers: B&W-leden kunnen niet meer qualitate qua lid zijn van de raad van commissarissen: ze moeten – vanuit de stichting geredeneerd – steeds met voldoende beslisruimte kunnen worden benoemd en ontslagen en kunnen dus niet, zo gezegd, eenvoudig voor een onbepaalde tijd worden aangewezen. Daarnaast mogen leden van de raad van commissarissen zich niet richten tot het belang van de gemeente, maar hebben ze zich te richten naar het belang van de stichting en de aan haar verbonden organisatie. Die belangen hoeven niet altijd parallel te lopen. Ook aan de gemeente als zodanig kan het algemene toezicht niet worden opgedragen, omdat de gemeente immers geen natuurlijke persoon is, maar een rechtspersoon.
Gemeentelijk toezicht in een stichting wordt door het wetsvoorstel niet onmogelijk gemaakt, maar vraagt daardoor wel bijzondere aandacht. Het is zaak daarop te anticiperen, zodat daarmee bij de redactie van de toepasselijke stichtingsstatuten tijdig rekening kan worden gehouden.
Heeft u vragen over deze uitspraak of andere gerelateerde vragen neem dan gerust contact op met Kanter Breuker.