Terug naar blogs

HvJ EU wijst belangrijk arrest over ontheffing Wet natuurbescherming voor zwaar beschermde soorten

25 oktober 2019
|
Blogs

HvJ EU 10 oktober 2019, C-674/17, ECLI:EU:C:2019:851

Op 10 oktober 2019 heeft het Europese Hof van Justitie een arrest (HvJ EU 10 oktober 2019, C-674/17, ECLI:EU:C:2019:851) gewezen dat van groot belang is voor de uitvoeringspraktijk voor het verlenen van ontheffing op grond van artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn (artikel 3.8 Wnb).

In het arrest worden in zijn algemeenheid de toepasselijke voorwaarden voor ontheffingverlening onder artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn verduidelijkt en aangescherpt en worden bovendien strenge eisen gesteld aan de wijze van onderzoek en motivering van een dergelijke ontheffing. Meer specifiek worden in het arrest handvatten gegeven voor de motivering en toepassing van een ontheffing voor het vangen (en doden) van bijlage IV soorten op grond van artikel 16 lid 1 onder e) Habitatrichtlijn (artikel 3.8 lid 5 onderdeel b5 Wnb).

Toelichting

Achtergrond

De aanleiding voor de zaak vormde het verzoek om prejudiciële beslissing door de hoogste bestuursrechter in Finland inzake een Finse maatregel betreffende het doden van wolven in het kader van jachtbeheer.

De feiten in de zaak waren als volgt. In 2015 had het Finse ministerie van Landbouw en Bosbeheer een beheersplan voor wolven vastgesteld met als doel de gunstige staat van instandhouding te behouden en te herstellen. In Finland bestaat een spanningsveld tussen enerzijds het in standhouden van een levensvatbare populatie en anderzijds de behoeften van de mensen die in het territorium van de roedels wonen en werken. Ondanks een strikt beschermingsbeleid waaronder afwijkingen slechts waren toegestaan in het kader van schadepreventie daalde de wolvenpopulatie in Finland sinds 2007 tot een dieptepunt in 2013 met een geschat aantal van 120 wolven. Dit zou te wijten zijn aan het onvermogen van de bevoegde autoriteiten om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van mensen die in de nabijheid van wolven wonen. Met het beheersplan, dat maatregelen tegen de wolf mogelijk maakte, werd beoogd de co-existentie tussen mens en wolf te bevorderen en de illegale jacht terug te dringen.

Aanleiding voor het geschil zijn twee besluiten van 18 december 2015 waarmee het Finse Wildcentrum voor het jachtseizoen 2015-2016 toestemming had verleend voor het doden van een zevental wolven ter uitvoering van het beheersplan. De vergunningen zagen ook op een specifiek gebied, waar de wolven herhaaldelijk schade aan honden en overlast hadden veroorzaakt. De betreffende gebieden waren weliswaar afgelegen, maar werden wel bewoond door gezinnen met kinderen. Een Finse natuurbeschermingsvereniging ging hiertegen in beroep. 

Concreet stelde de verwijzende rechter de vraag aan de orde hoe artikel 16, lid 1 onder e) Habitatrichtlijn moet worden uitgelegd in het kader van een ontheffing op het verbod tot het doden van wolven onder artikel 12 van de Habitat richtlijn, in het kader van de beheersjacht die de strijd tegen de illegale jacht tot doel heeft.

Belangrijkste overwegingen van de uitspraak

Het arrest ziet deels op het algemene kader waarbinnen ontheffingen op grond van artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn (3.8 Wnb) mogen worden verleend. Daarnaast wordt specifiek ingegaan op de voorwaarden voor toepassing van artikel 16 lid 1 sub e) Habitatrichtlijn (3.8 lid 5 onder b5 Wnb). Hieronder worden de meest relevante overwegingen uit het arrest weergegeven.

Algemene kader artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn (3.8 Wnb)

  • Het begrip “vangst” in artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn ziet zowel op het vangen als het doden zodat die bepaling als grondslag kan dienen om doden van specimens van de in bijlage IV punt a) van bij de Habitatrichtlijn bedoelde soorten toe te staan. In het algemeen geldt dat artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn restrictief moet worden toegepast.
  • Anders dan de ontheffingsmogelijkheden van artikel 16 lid 1 onder a) tot en met d) die elk een specifiek doel dienen, is in artikel 16 lid 1 onder e) géén doelstelling omschreven die de uitzondering legitimeert. Dat brengt mee dat de grondslag van artikel 16 lid 1 onder e) alleen kan worden gebruikt in gevallen waarin de bepalingen van artikel 16 lid 1 a) tot en met d) niet relevant zijn. De doelstelling die ter onderbouwing van een afwijking worden aangevoerd, dient duidelijk precies en onderbouwd in de beslissing tot afwijking te worden genoemd. Een maatregel op grond van artikel 16 lid 1 moet een concrete en geschikte toepassing vinden om tegemoet te komen aan nauwkeurige vereisten en specifieke situaties (HvJ EU 8 juni 2006, WWF Italia, C-60/05, EU:C:2006:378, punt 34). De bestrijding van de illegale jacht kan (in een specifiek geval) een doelstelling zijn die onder artikel 16, lid 1 sub e) van de Habitatrichtlijn valt.
  • De betrokken maatregel moet geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken. Dit dient op basis van uiterst nauwkeurige wetenschappelijke gegevens te worden aangetoond. 
  • Ook moet worden aangetoond dat de doelstelling die met de maatregel wordt nagestreefd niet kan worden bereikt door een andere bevredigende oplossing, dit moet nauwkeurig en passend worden gemotiveerd, al dan niet met technische, juridische en wetenschappelijke rapporten. Het Hof bevestigt en verduidelijkt aldus de toepasselijke richtsnoeren. In de onderhavige zaak overwoog het Hof dat het enkele bestaan van een illegale activiteit of de problemen die worden ondervonden bij de uitvoering van het toezicht daarop, in dit verband niet volstaan om aan te tonen dat er geen andere oplossing bestaat.
  • De voorwaarde van artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn bepaalt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven om de betrokken soort in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan (zie HvJ EU 10 mei 2007, C-508/04, ECLI:EU:C:2007:274, punt 115.) Er dient dus een garantie te zijn dat de afwijkingen geen schade zullen toebrengen aan het behoud, in een gunstige staat van instandhouding, van de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied. In dat kader geldt volgens het Hof ook het voorzorgsbeginsel, dat voorschrijft dat de lidstaat de afwijking niet toestaat, indien het onderzoek van de best beschikbare wetenschappelijke gegevens onzekerheid laat bestaan over de vraag of de afwijking al dan niet schadelijk is voor de gunstige staat van instandhouding.
  • Bij het toestaan van de afwijkingen dient een beoordeling plaats te hebben gevonden van de staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soort en van de impact die de beoogde afwijking daarop kan hebben. Deze beoordeling dient plaats te vinden op het niveau van het grondgebied van die lidstaat of, in voorkomend geval, op het niveau van de betrokken biogeografische regio wanneer de grenzen van die lidstaat verscheidene biogeografische regio’s bestrijken, of indien het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort dit vereist en, voor zover mogelijk, op grensoverschrijdend niveau. Er mag echter geen rekening worden gehouden met het feit dat een deel van het verspreidingsgebied van de populatie zich uitstrekt tot delen van het grondgebied van een derde land dat niet gebonden is aan de Habitatrichtlijn;

Specifieke overweging ten aanzien artikel 16 lid 1 sub e) Habitatrichtlijn (3.8 lid 5 Wnb)

  • Ten slotte geldt volgens het Hof voor de toepassing dat op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt en vastgesteld aantal van bepaalde specimens van de in bijlage IV bij de richtlijn genoemde soorten wordt gevangen onder strikt gecontroleerde omstandigheden, van welke voorwaarden de naleving moet worden vastgesteld, met name met betrekking tot de populatie, de staat van instandhouding en de biologische kenmerken.
  • In dat kader geldt dat het aantal vangsten moet worden vastgesteld op basis van “uiterst nauwkeurige wetenschappelijke gegevens op het gebied van geografie, klimaat, milieu en biologie en op basis van gegevens waaruit kan worden opgemaakt wat de situatie is op het vlak van voortplanting en de totale jaarlijkse natuurlijke sterfte van de betrokken soort”. Het aantal specimens moet op een zo eng, specifiek en passend mogelijke wijze worden vastgesteld.
  • Hierdoor kan het noodzakelijk zijn de ontheffing niet alleen te beperken tot een soort of tot de soorten of groepen van specimens daarvan, maar ook tot individueel geïdentificeerde specimens.
  • En ten slotte dient sprake te zijn van strikt gecontroleerde omstandigheden, waaronder toezicht op de naleving, waardoor het selectieve en beperkte karakter geborgd is.

Conclusies en relevantie voor de Nederlandse praktijk

Het arrest is direct relevant voor het Nederlandse praktijk voor het verlenen van ontheffingen onder artikel 3.8 Wnb. Uit het arrest blijkt voor ontheffingen op grond van artikel 16 lid 1 Habitatrichtlijn een zware onderzoeks- en motiveringsplicht geldt. In geval van geschillen dient de rechter te beoordelen of hieraan is voldaan.

Met vragen over dit arrest kunt u contact opnemen met één van onze advocaten van het team Bestuursrecht.

Bericht delen op linkedin

Meer weten? Neem contact op met een van onze specialisten.

Gerelateerde nieuwsberichten

Al het nieuws

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief

Mis niets meer en meld u aan voor onze nieuwsbrief.

Velden met een * zijn verplicht

Ik geef toestemming dat TRIP Advocaten Notarissen mijn e-mailadres gebruikt voor het toesturen van de nieuwsbrief. U kunt meer lezen in ons Privacy en cookiesbeleid.

Terug naar blogs
Contact image

Contact

Als grootste juridische adviespraktijk van Noord-Nederland staan wij centraal bij onze cliënten Wij werken in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe (en ver daarbuiten) vanuit onze kantoren in Groningen, Leeuwarden en Assen.

Lees meer